"Liefdadigheid is de werkdadige beoefening der naastenliefde jegens den naaste, die in stoffelijke nood verkeert" of in modern Nederlands; het helpen van mensen die het slecht hebben.
Liefdadigheid heeft eeuwenlang kunnen profiteren van een zeer positieve connotatie, omdat men eeuwenlang in de veronderstelling verkeerde dat liefdadigheid onbaatzuchtig was. Maar hoe onbaatzuchtig is liefdadigheid werkelijk ?
Het is zeker aardig, lief of zoals je tegenwoordig vaak hoort, heel empathisch, dat al die vrijwilligers een aanzienlijk deel van de maatschappij aan de gang houden of dat de organisatie van de voedselbank in Nederland grotendeels in handen is van onbezoldigde mensen, of wat het ook is waar alle Goeden Doelen in Nederland - waarvan er ten minste 50 (!) zich bezighouden met Welzijn - mee bezig zijn.
Volgens het onderzoek Feiten en Cijfers 2018 van Goeden Doelen NL, gehouden onder 158 van de 178 leden die zijn onderverdeeld in de categorieën; Welzijn, Gezondheid, Onderwijs, Kunst & cultuur, Natuur & milieu, Dieren, Religie & levensbeschouwing en Internationale hulp & mensenrechten, besteedden deze goeden doelen dat jaar gezamenlijk 2,800,000,000 euro !
Je kan jezelf ter zake afvragen of er iets niet klopt in jouw samenleving, iets niet deugt met (het beleid van) jouw landsbestuur wanneer een mechanisme van liefdadigheid een slecht politiek beleid bestendigt dat liefdadigheid noodzakelijk maakt.
De vraag om Liefdadigheid is gericht op het sentiment (empathie) van mensen. Uitgehongerde zwarte baby’s vullen het beeld en u kunt ze redden als u maar betaalt.
Je kan jezelf ter zake afvragen wat er mis is met het (internationaal) gevoerde beleid wanneer er in Afrika, na minstens een halve eeuw ontwikkelingshulp, nog steeds mensen sterven van de honger, door vervuild water of door kinderziekten ?
Voor de mensen in Afrika heeft betalen aan het beoogde ‘goede doel’ klaarblijkelijk geen enkel nut, behalve de beelden van de zieltogende zwarte baby’s, zien we ook regelmatig bootladingen jongemannen die bezig zouden kunnen zijn met het opbouwen van de plaatselijke economie, maar in plaats daarvan met gevaar voor eigenleven en hun mobile telefoon, de Middellandse Zee oversteken.
Zouden al die gulle gevers zich ter zake werkelijk niets afvragen ? Een beetje wel zo lijkt het inmiddels. Met name nu blijkt dat de bestuurders van goeden doelen niet te moeilijk doen over de hoogte van hun eigen vergoedingen en er steeds vaker verhalen de ronde doen over onoorbare gebeurtenissen binnen de organisaties of de ‘hulp’ blijkt te ontaarde in activisme, haken er meer en meer mensen af.
Ook naastenliefde, in casu liefdadigheid, wordt gestuurd door opportunisme. De meest illustere voorbeelden zijn de gulle gevers die onder de vlag van liefdadigheid goeie sier maken of politieke invloed kopen. Uiteraard moet je daarvoor wel eerst in de daarvoor noodzakelijke financiële positie komen, door onbeschoft veel geld op te strijken. Dat kan bijvoorbeeld door mensen (te) veel geld te laten betalen voor producten of door te speculeren met hedgefondsen.
Ook voor de ‘gewone man’ is het opportunisme, in diens geval te vergelijken met de eeuwenlang in zwang geweest zijnde aflaten van de Katholieke kerk. Gelovigen konden hun zielenrust terugkopen door een aflaatbrief te kopen, om zodoende vergeving te krijgen voor begane zonden en daarmee de periode die zij na hun dood, ter zuivering van hun ziel, zouden moeten doorbrengen in het vagevuur of de hel alvorens zij het paradijs mochten binnengaan, te verkorten of te voorkomen.
Ondanks een sterk afgenomen religiositeit wordt zielenrust nog immer zeer verlangd.
Er is inmiddels een nieuwe vorm van liefdadigheid ontstaan. Deze nieuwe vorm betreft niet het geven van geld of goed, en beoogt ook geen zielenrust, deze liefdadigheid schenkt consent, in ruil voor mentale bevrediging.
Deze gulle gevers zijn mensen die menen dat zij in evenwicht zijn met de wereld zoals zij die zien. In hun ongenaakbaar geachte comfort-zone voelen zij zich zowel economisch als geestelijk bevrijd. Begripvol voor de marginale noden van mentale armoedzaaiers, hijsen zij schier onzelfzuchtig allerhande minderheden op podia en geven hen vervolgens genereus hun consent, zoals de paternalistische rijkaard schijnbaar achteloos zijn nietige aalmoes schenkt aan de bedelaar.
De geestelijke verlichting van deze gulle gevers, die wat hen betreft aan de racisten, wappies, complotdenkers, fascisten of hoe zij mensen met afwijkende en of kritische mening ook noemen, voorbij is gegaan, stelt hen in staat zonder moeite afstand te doen van hun achtergrond en geschiedenis.
De veranderingen die zij de meerderheid opdringen, zoals het verbannen van Negerzoenen, Moorkoppen, Zwarte Pieten, blank en zo voort, dient iedereen te accepteren, omdat, zo is hun argument, de wereld nu eenmaal verandert. Vervolgens zijn zij verbaasd en in sommige gevallen zelfs verontwaardigd over de weeromstuit die hun dwingelandij oproept, en die in haar kielzog steeds frequenter en steeds heftiger als gevolg heeft dat ook voor minder controversiële zaken of ideeën het draagvlak afbrokkelt.
Het ontgaat deze gulle gevers, dat wanneer zij aanmatigend de mening van de meerderheid opzijschuiven, of door shaming de zwijgzaamheid van de meerderheid afdwingen en dat gemakshalve als consent beschouwen, zij zich gedragen als de door hen verafschuwde white supremacists. Door zich zelfgenoegzaam, over de rug van een luidruchtige minderheid, op een mentaal voetstuk te plaatsten, maken zij zich schuldig aan het hetzelfde gedrag, dat zij zeggen uit te willen bannen, en reduceren daarmee hun gebruik van ‘wit' in plaats van blank tot een even hovaardigheid als nietszeggend knievalletjes.
Bewust of onbewust, egotist of useful idiot, een dergelijke opstelling is een ongewenst signaal, met name aan iedere luidruchtige minderheid die zijn gelijk eist, omdat daardoor de indruk wordt gewekt dat er ondanks een democratie, voorbij kan worden gegaan aan het meerderheid-principe, nota bene de belangrijkste pijler waarop de/onze democratie is gestoeld.