zaterdag 4 april 2020

BESCHAVING (een verkenning)


Onderstaand schrijfwerkje is de aanleiding geweest voor het schrijven van  "
De Beschaving (een verkenning)" een essay van 115 bladzijden, waarvan het concept momenteel door proeflezers wordt gelezen. Indien je daarin geïnteresseerd bent, laat het mij dan weten. Stuur dan een verzoek om het concept per email te ontvangen naar 0frah5.mail@gmail.com.


Bij Van Dale kom ik er niet uit. Deugen is; deugdzaam zijn, en deugdzaam is; vol deugd, en deugd is; goed zijn in morele zin. Moreel is gegrond op het innerlijk gevoel van goed en kwaad en derhalve persoonlijk bepaald. 

Mijn interesse in de definitie van deugen volgt op het lezen van het boek van Rutger Bregman met de m.i. wat imperatief aandoende titel “De meeste mensen deugen”.  

Rutger gaat meteen voortvarend op weg. Hij neemt je bij de hand en leidt je vlot langs de bladzijden, de verwachting (of moet ik zeggen de hoop) wekkende dat de beschreven voorbeelden uiteindelijk zullen leiden naar de onherroepelijk conclusie dat mensen deugen. Ik begon het boek met de wil te geloven, maar geëindigde met de wil te twijfelen. Je kunt wel willen dat de meeste mensen deugen en daar allerlei circumstantial evidence bij zoeken, maar met het getoonde “bewijs” zal, tenzij deze van D66-huize komt, geen rechter genoegen nemen. 

De grootste teleurstelling van het boek is wat mij betreft het uitblijven van een bevredigend antwoord op de vraag hoe Auschwitz (lees = de Holocaust) heeft kunnen ont-/bestaan. Verder dan Kameradschaft en (te veel) empathie komt de schrijver niet. Na volledige lezing kan ik niet anders concluderen dan dat het boek niet meer is dan wishful thinking, Rutgers wil om (het) te geloven. 

Rutger richt, om zijn overtuiging te onderbouw, zijn pijlen op het ondergraven van de vrij algemeen aanvaarde Vernis-theorie. Deze theorie gaat ervan uit dat de mens van nature slecht c.q. egoïstisch is en diens eventuele goedheid slechts bestaat uit een flinterdun laagje beschaving. 

Niettemin was mijn interesse gewekt. Ter beoordeling van deze kwestie heb ik weinig meer dan mijn levenservaring en een stuk gezond verstand, eventueel aangevuld met de kennis uit alle boeken die ik heb verslonden en het internet. Het is niet veel, maar om koffiedik te kijken heb je aan één gebruikte filter voldoende. 

Laat ik vooraf stellen dat De Moderne Mens zichzelf, meer bepaald diens “superieur geachte denkvermogen” en diens daarmee bereikte “beschaving”, ernstig overschat. 

’s Mens gedragingen c.q. zijn keuzes, zijn in de “beschaafde” maatschappij, overwegend niet meer als zodanig te herkennen, maar allemaal zijn ze - direct of indirect - gericht op persoonlijk overleven. Denkt u hierbij gerust aan het hamsteren van o.a. wc-papier gedurende een pandemie. 

Uitgaand van een superieur geachte denkvermogen c.q. intelligentie, is het bedenkelijk dat De Moderne Mens zich nog immer laat leiden door zijn instinct en niet door dat denkvermogen/die intelligentie. Het enige dat De Mens heeft gedaan met zijn intelligentie is een maatschappelijk (sociaal, economisch, politiek enz.) construct in stand houden, om zijn overlevingskansen te vergroten, en noem dat in zijn ongeëvenaarde overschatting “beschaving”. ’s Mens denkvermogen is echter niet toereikend genoeg om te begrijpen dat De Mens zichzelf voor de gek houdt, omdat  ‘s Mens zogenaamd beredeneert handelen, uiteindelijk slechts het gevolg is van zijn oerinstinct, zijn overlevingsdrang.
Beschaving is tegelijkertijd een argument en een excuus om zich superieur te kunnen opstellen ten opzichte van “al het andere” en, afhankelijk van ‘s Mens verworven positie in die beschaving, ten opzichte van andere mensen. Tja, dat lijkt verdacht veel op de vernistheorie. 

Maar al die hartverwarmende voorbeelden dan, die Rutger in zijn boek aandraagt om de vernistheorie te ondergraven en daarmee het deugen van de mensen aan te tonen ? 

Dat zijn geen voorbeelden van deugen, dat zijn stuk voor stuk voorbeelden van menselijk oer-gedrag. Noem het primair of dierlijk, het is de instinctieve oer-vaardigheid om voors en tegens af te wegen, een kosten-batenanalyse te maken (als het nodig is in een split-second) om te bepalen wat voor ‘s Mens overleven het meest profijtelijk is. Dus ook instinctief aanvoelen wanneer het groepsbelang het beste is voor jouw overleving. Of zoals Sigrid Kaag het noemt; uit eigenbelang ook focussen op de coronabestrijding in Afrika.

Ondanks alle ontwikkelingen (“beschaving”) die De Mens heeft doorgemaakt, is hij nog immer een overlever en  gaat zoals alle levende organisme die slechts bezig zijn met overleven, als hij dit noodzakelijk acht, ook vandaag de dag, over lijken. Daar kun je van alles van vinden, maar niet alleen de (recente) geschiedenis, laat zien dat het gros van de menselijke individuen, dit nog immer accepteert. 

Wanneer u dit ontkent, komt dat mogelijk doordat u nog nooit ultiem getest bent of dat u uw ogen sluit voor “de offers” die buiten uw gezichtsveld tot meerder eer en glorie van uw “overleven” worden gebracht. 


De eerste individuen die we mensen noemen, de jager-verzamelaars, leefde (zeker in relatie tot hun zeer geringe aantal) in een tijd van overvloed. Onbeschaafd als ze mochten zijn, beseften zij dat conflicten vermeden diende te worden, omdat zij reeds begrepen dat een conflict je overlevingskans negatief beïnvloedt. Sterker nog, met een relatief klein aantal individuen, verdeelt over een enorm gebied, beseften zij vrijwel zeker dat je, al was het maar om inteelt tegen te gaan, juist goede relaties diende te onderhouden met andere groepen, zoals het ook voor het jagen op een mammoet prettig was om een beroep te kunnen doen op de groep van je schoonfamilie. Er was geen sprake van concurrentie, maar eerder van - incidentele – samenwerking op gebieden waarvoor dat wenselijk was. 

Door het nagenoeg ontbreken van (persoonlijk, zeldzaam en/of kostbaar) bezit en het ontbreken van de hebzucht een bepaald gedeelte van de aarde “te bezitten” - de grootste bron van conflicten in de maatschappij van “beschaafde” mensen - was er sowieso weinig reden om te concurreren.

Bezit, en met name dat van land, heeft vervolgens een grote wissel getrokken op de vreedzame samenwerking tussen de mensen, en dat begon toen De Mens boer werd. De akker vroeg permanente zorg en moest permanent worden beschermd tegen schadelijke invloeden van buitenaf, zoals de individuen die sinds mensheugenis leefde van wat er op hun pad kwam, of van dieren die er dezelfde voedingswijze op na houden. Er werd dus een huis naast de akker gebouwd en een hek om de akker en het concept eigendom was geboren. 

Met het hek om de akker sloot De Mens niet alleen anderen buiten, hij sloot tegelijkertijd zichzelf in, en beperkte daarmee voor het eerst (uit vrije wil) zijn eigen vrijheid, daar genoegen mee nemend om dat hij inschatte dat dit beter was voor zijn overlevingskansen. 

In eerste instantie leek het allemaal relatief goed te gaan. De Mens leerde bij en bleek in staat steeds hogere opbrengsten te genereren, zijn aantal nam toe. Er was meer grond nodig. Grond was er voorlopig genoeg, maar op enig moment bleek dat een andere groep daar inmiddels een hek omheen had gezet en dat die groep niet voornemens was dit zondermeer af te staan. De hebzucht was geboren. Er moest worden onderhandeld en als dit geen oplossing bracht greep De Mens uiteindelijk naar de wapens. Conflict en oorlog was geboren.

Met het succes van een groep - blijkbaar afgemeten aan zijn groeiende aantal overlevers -, groeide ook het geloof in eigen kunnen, in hun superioriteit, het concept groepsidentiteit was geboren. 

Bij iedere overwinning nam het aanzien en daarmee het bezit/rijkdom van de beslisser toe, en in zijn kielzog dat van zijn paladijnen. Met deze ongelijkheid groeide ook het favoritisme evenals praalzucht en jaloezie.

Een ander aspect van deze ontwikkeling was de (langzaam) toenemende kennis en kunde en trad specialisatie op. Je kan zeggen dat dit een positief effect had op het vergroten hiervan, maar tegelijkertijd werd hiermee de onderlinge/individuele afhankelijkheid vergroot, hetgeen voor persoonlijk overleven uiteraard geen voordeel is. Daarnaast ontstond er ongelijkheid binnen de groep, de opmaat naar klassenverschil. 
Beslissingen werden niet langer gemeenschappelijk (democratisch ?) genomen, terwijl tegelijkertijd de beslisser steeds verder van de rechtstreekse kennis over de te nemen beslissingen af kwam te staan, hetgeen incompetentie in de hand werkte. 

Zij die de macht hadden stelden regels in, onder het mom dat deze nodig waren om de steeds complexer wordende samenleving te reguleren. Deze regels beperkte niet alleen steeds meer de individuele vrijheid, maar consolideerde en vergrote tegelijkertijd de macht en de daarmee gepaard gaande voordelen van de beslissers. Overheersing en onderwerping, die in excessieve gevallen leidden tot machtswellust, onderdrukking, dictatuur en slavernij, waren geboren.

Maar toen was het klaarblijkelijk te laat om ‘s Mens waanzin terug te draaien. De Mens was sinds het opgeven van zijn zwervend bestaan nog nooit zo onvrij geweest, en had nog nooit zo hard en lang moeten werken, en spijtig genoeg zou dat de grofweg eerst komende 300.000 jaar niet beter worden. 

Schijnbaar wogen en wegen nog steeds de voordelen (ten aanzien van overleven) op tegen de toenemende nadelen. 

Schijnbaar ? 

De mens is niet geboren om een eenling te zijn, je bent doorgaans minder succesvol als het om overleven gaat. 
Tegelijkertijd is een eenling door zijn afwijkend gedrag een verstoring van de cohesie van de groep, hetgeen als een bedreiging van de overlevingskansen wordt gezien. Individualisme werd destijds net zo min op prijs gesteld als tegenwoordig. Als je wordt weggezet als buitenbeentje, egoïst, geen team-player, dan is dat (net als pesten) een oer-mechanisme aan het werk, de aandrang die de groep uitoefent op de eenling. Peer pressure (groepsdruk) is een van de grootste drijfveren van individuen voor “onbeschaafd” gedrag.
Dus je past je aan aan de groep en anders kon je vertrekken. Vast en zeker zal er hier en daar wel eens iemand zijn vertrokken, maar door dat voor je overleven onaantrekkelijke vooruitzicht, voegde het gros zich naar de mores van de groep en aldus lijkt ’s mens individuele vrijheid per definitie marginaal.
Ook op dit gebied is er in 300.000 jaar (nog) niets veranderd. 

Het is dus niet wonderbaarlijk dat zes jongens (die nagenoeg zonder enige persoonlijk bezit) op een onbewoond eiland aanspoelen - indien ze niet gemanipuleerd worden zoals gedurende de diverse gevangenis-projecten waarover Rutger schrijft - hun best doen gezamenlijk, harmonieus samenwerkend te overleven. Ze weten, of ze voelen aan, dat conflicten ieders individuele kans op overleven verkleinen.

In kleine groepen is de directe betrokkenheid van de groepsleden groot, het is niet moeilijk je te identificeren met (het doel van) de andere leden van de groep. Het groepsbelang en het eigenbelang zijn nagenoeg congruent, je weet waarvoor je het doet en uit solidariteit lever je je inspanning zonder morren, je verstoppen in de kudde is onmogelijk, maar tegelijkertijd is je invloed op (beslissingen van) de groep vele malen groter dan in grote groepen. 

Uit onderzoek zou blijken dat soldaten van tegengestelde legers elkaar niet graag doodschieten, terwijl dit ongeveer de meest primaire taak van een soldaat is. Dus waarom wordt je dan soldaat of lopen soldaten dan niet massaal weg voor de oorlog ? 
Omdat het gros van de groepsleden, vertrouwen heeft in de beslisser, en dat zij die dat niet per se hebben, zullen zwichten voor de groepsdruk, omdat je geen eenling wil zijn en omdat in onze beschaving een deserteur “slechte vooruitzichten” heeft. Kortom, afwijkend gedrag heeft een negatief effect op je overlevingskansen.
Hoe groter de groep, des te meer zullen de individuen zich gedragen als gnoes in een kudde; men vertrouwt voor het overleven op de grote van de groep, en neemt de incidentele slachtoffers aan de periferie van de kudde voor lief. Een strategie die uiteraard vooral voor de beslissers, die zich in het centrum van de kudde bevinden, veel voordelen biedt. De meest kwetsbare gnoes aan de rand van de kudde, hopen er het beste van, slechts gedreven door de wetenschap dat zijn overlevingskansen als eenling buiten de kudden vele malen kleiner is. 

Opmerkelijk is overigens dat in tegenstelling tot bij de mensen - daar zal hun beschaving debet aan zijn -, een gevecht tussen rivaliserende troepen dieren doorgaans wordt uitgevochten door de beslissers zelf en niet door de groepsleden en verder dat een dergelijk gevecht op enige moment wordt afgebroken, om dat een van de partijen het hoofd buigt, voordat dat er dodelijke slachtoffers vallen.

Duitsland wordt na de Eerste Wereldoorlog, door Frankrijk, Engeland en de VS, gedwongen tot enorme herstelbetalingen en komt daardoor, eigen schuld of niet, steeds dieper in de economische ellende. Daaroverheen komt, als gevolg van een verzadigde markt (dat zou toen al te denken hebben moeten geven…), de beurskrach van 1929. Iedere Duitser zal zich in die tijd waarschijnlijk serieus grote vragen hebben gesteld over zijn overlevingskansen. 30% van de Duitsers was werkeloos. 
Vervolgens komt er een meneer die de oplossingen voor alle problemen schijnt te hebben. In drie jaar tijd (mede door het aantrekken van de wereldeconomie, maar welke Duitser maalde daarom ?) zakt de werkeloosheid naar 7%. 
De hoop keert terug, overlevingskansen stijgen, je groep krijgt weer enig aanzien, het zelfvertrouwen groeit en wanneer je door manipulatie wat extra solidariteit kweekt, ben je al snel een gevierde beslisser. 
Vervolgens bezet de beslisser in kwestie, zonder slag of stoot en zonder dat buur-beslissers daar (uit eigenbelang !) een serieus stokje voor wensen te steken, diverse landen; het geloof in de eigen groep is geboren.

In de groeiende euforie, door verwijzing naar de schande van het verlies in ‘14-‘18 en de economische ellende nog voelbaar aan de broeksband, is het niet lastig om je groep enthousiast te maken voor het uitdelen van een flinke klap om daarmee het gedeelten aarde terug te nemen dat men als diens eigendom beschouwt. 
De snelle eerste successen versterkten in Duitsland de overtuiging dat men deel uitmaakte van iets groots. Oppositie werd zonder pardon, systematisch uit de weg geruimd en tegelijkertijd steeg het gevoel van superioriteit bij “de winnaars” tot bovenmenselijke hoogten. In een dergelijke overwinningsroes die zich uitspreidde over het hele land, acht De Mens zich onaanraakbaarheid en blijkt hij - tot meerder eer en glorie van de eigen groep -, tot genocide in staat.

De allerlaatste Duitse herstelbetaling als gevolg van WO I (één) vond overigens plaats in 2010…


Hoe complexer de samenlevingen, des te meer maakt zelfstandigheid plaats voor afhankelijkheid. Individualisme verdwijnt en een (onvoorwaardelijk ?) geloof in het beleid van de beslisser(s) omdat geen enkel individu (beslissers incluis) de ontstane mechanismes nog volledig kan doorgronden/begrijpt, groeit. Het idee dat het inleveren van de individuele vrijheid (vrijwillige onderwerping), een voorwaarde is voor je overleving blijkt voor steeds meer individuen acceptabel; als een gnoe in de kudde, kan men de eigen verantwoordelijkheid voor het overleven afschuiven, overlaten aan de beslissers, die deze met graagte accepteren.

Individuen sluiten zich – iedere verkiezing opnieuw - aan bij de (vermoedelijke) winnaars van het moment, om hun overlevingskansen optimaal te houden, ook als zij hiervoor hun gedrag moet aanpassen. Niets dierlijks is De Mens vreemd. De Mens wisselt indien het overleven dat verlangt, nog sneller van mening dan van ondergoed en staat, Rutger Bregmans vurige pleidooi ten spijt, diametraal tegenover de door hem zo innig gewenste Homo Puppy.

Wanneer je neerstort in de Andes, en je staat voor de keuze om dood te gaan of te overleven, dan kiest De Mens ervoor om zijn urine te drinken en dode medepassagiers op te eten. Daar mag u alles van vinden, of noemen zoals u wilt; menselijk of dierlijk, ik noem dat puur en rauw opportunisme, overlevingsdrang in optima forma !

Dat wat we met zijn alle “beschaving” noemen is geen vernis, beschaving is slechts de onuitgesproken afspraak om ’s mens onbeschaafdheid te ontkennen of ten minste niet hardop uit te spreken. 

De conclusie is evident; wij zijn de Homo Opportunistic, en dat tot in de diepste diepte van ons DNA.
En dat zal, zolang ons instinct het blijft winnen onze beperkte intelligentie, nooit veranderen, want ‘s Mens onbeschaafdheid ten behoeve van zijn overleven is door diens verworven denkvermogen niet verdrongen, maar slechts opportunistisch verfijnt.